cakewalken

Dutch

Etymology

From cakewalk +‎ -en, or directly from English cakewalk.

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • Hyphenation: cake‧wal‧ken

Verb

cakewalken

  1. (intransitive) to cakewalk (perform the cakewalk dance)
    • 1903 December 3, “GEMENGD NIEUWS.”, in Haagsche courant[1], 's-Gravenhage:
      [] en dan de „Stars and Stripes", een heel gezelschap van Cakewalkende negers en blanken.
      [] and then the "Stars and Stripes," a whole company of Cakewalking negroes and whites.
    • 1904 March 11, “Stadsnieuws”, in Rotterdamsch nieuwsblad[2], Rotterdam:
      Een muzikale pantomime wordt vertoond door Harry en Rosa Lubline, een pantomime die natuurlijk niet volledig zou zijn wanneer er niet in gecakewalkt werd.
      A musical pantomime is performed by Harry and Rosa Lubline, a pantomime that of course would not be complete without cakewalking.
    • 1912 February 19, “Avonduitgave. KUNST en WETENSCHAP”, in Arnhemsche courant[3], Arnhem:
      Zoo zien wij Minister Heemskerk als stierenvechter, zijn collega Colijn in een Zigeunerpakje met Mien Duymaer van Twist een Hongaarschen dans uitvoeren, Domela Nieuwenhuis is met mevr. de Boer—van Rijk aan 't cakewalken, []
      For example, we see Minister Heemskerk as a bullfighter, his colleague Colijn in a gypsy costume performing a Hungarian dance with Mien Duymaer van Twist, Domela Nieuwenhuis is cakewalking with Mrs. de Boer—van Rijk, []

Conjugation

Conjugation of cakewalken (weak)
infinitive cakewalken
past singular cakewalkte
past participle gecakewalkt
infinitive cakewalken
gerund cakewalken n
present tense past tense
1st person singular cakewalk cakewalkte
2nd person sing. (jij) cakewalkt, cakewalk2 cakewalkte
2nd person sing. (u) cakewalkt cakewalkte
2nd person sing. (gij) cakewalkt cakewalkte
3rd person singular cakewalkt cakewalkte
plural cakewalken cakewalkten
subjunctive sing.1 cakewalke cakewalkte
subjunctive plur.1 cakewalken cakewalkten
imperative sing. cakewalk
imperative plur.1 cakewalkt
participles cakewalkend gecakewalkt
1) Archaic. 2) In case of inversion.